preheader NTVO

headerASCO2013

Een geïndividualiseerde behandeling zorgt voor een langere progressievrije- en totale overleving bij patiënten met kiemceltumoren

Een algoritme dat de intensiteit van de behandeling bij patiënten met gevorderde kiemceltumoren met een slechte prognose op individuele basis afstemt op de afname van vroege tumormarkers zorgt voor een reductie van het risico van ziekteprogressie en overlijden.

Tijdens de afgelopen 25 jaar werd weinig vooruitgang geboekt in de behandeling van mannen met kiemceltumoren met een slechte prognose. Zo blijft de overlevingskans van deze patiënten al 25 jaar steken op 50%. Een studie van een aantal jaar geleden toonde echter aan dat patiënten die na 21 dagen een sterke daling vertonen van serum tumormarkers een betere prognose hebben. In de gepresenteerde studie werd nagegaan of het afstemmen van de behandeling op de afname van deze tumormarkers resulteert in een betere progressievrije overleving (‘progression-free survival’, PFS)

Patiënten met kiemceltumoren met een slechte prognose volgens de IGCCCG criteria werden eerst behandeld met een eerste cyclus bleomycin plus etoposide en cisplatine (BEP). Tussen dag 18 en 21 werd vervolgens het gehalte AFP en hCG bepaald. Patiënten bij wie een gunstige afname van deze markers werd vastgesteld, werden verder behandeld met BEP voor een totaal van 4 cycli (fav-BEP). Patiënten met een ongunstige afname daarentegen werden gerandomiseerd tussen BEP voor 4 cycli (unfav-BEP) of een dosisdicht regime (unfav-dose dense) bestaande uit paclitaxel-BEP plus oxaliplatine op dag 10 voor 2 cycli, gevolgd door 2 cycli met cisplatine, ifosfamide en bleomycine via constante infusie.

In het totaal werden 263 patiënten opgenomen in de studie waarvan er 254 evalueerbaar waren op dag 21. Van deze 254 patiënten hadden er 51 (20%) een gunstige afname van hun tumormarkers terwijl er 203 in de ongunstige groep werden ingedeeld (105 in unfav-dose dense en 98 unfav-BEP). De daaropvolgende analyse bevestigde de prognostische waarde van de afname van vroege tumormarkers (fav-BEP versus unfav-BEP: 70% versus 48% voor PFS na 3 jaar [p = 0,01] en 84% versus 65% voor totale overleving [p = 0,02]). Verder bedroeg de PFS na 3 jaar 59% voor patiënten in de unfav-dose dense arm tegenover 48% in de unfav-BEP arm (HR [95%CI]: 0,66 [0,44-1,00], p=0,05). De totale overleving na 3 jaar bedroeg respectievelijk 73% en 65%.

In de groep van patiënten die het dosisdichte regime kregen toegediend stelde men meer hooggradige (≥ graad 2) neurotoxiciteit (21% vs 4%) en meer hematotoxiciteit vast. De incidentie van febriele neutropenie en toxisch overlijden daarentegen was vergelijkbaar in beide armen. Hoge dosis chemotherapie plus stamceltransplantatie was nodig bij 6% van de unfav-dose dense patiënten en bij 16% van de patiënten in de unfav-BEP groep (p=0,015). Samengevat blijkt uit deze studie dat het aanpassen van de behandelintensiteit bij patiënten met kiemceltumoren met een slechte prognose op basis van een afname van vroege tumormarkers zorgt voor een reductie van het risico op ziekteprogressie en overlijden.

Referentie

K. Fizazi, L. Pagliaro, A. Flechon et al. A phase III trial of personalized chemotherapy based on serum tumor marker decline in poor-prognosis germ-cell tumors: results of GETUG13. J Clin Oncol 2013; 31(suppl). Abstr LBA4500.

Spreker Karim Fizazi

 Fizazi

Karim Fizazi, MD, PhD,
Professor in Oncology
Institut Gustave Roussy, University of Paris Sud, Villejuif, France


Zie: Keyslides

Back to Top