preheader NTVO

Header website

Verschillen in genexpressieprofielen geassocieerd met een andere uitkomst van eerstelijnsbehandeling met atezolizumab plus bevacizumab of sunitinib bij gemetastaseerd niercelcarcinoom

Data van de fase III IMmotion 151-studie lieten een superieure progressievrije overleving (‘progression-free survival’, PFS) zien met de combinatie atezolizumab plus bevacizumab in vergelijking met sunitinib als eerstelijnsbehandeling bij patiënten met gemetastaseerd niercelcarcinoom (mRCC). Biomarkeranalyses van de fase II IMmotion150-studie, welke de basis vormde voor de IMmotion 151-studie, suggereerden dat T-effector en angiogenese genexpressieprofielen (‘gene expression signatures’, GES) geassocieerd waren met verschillende uitkomsten van behandeling met atezolizumab plus bevacizumab of sunitinib. Tijdens ESMO 2018 werd de invloed van de verschillende GES op klinische uitkomst in de IMmotion151-studie gevalideerd en werd de associatie met MSKCC-risicogroep en sarcomatoïde histologie geëvalueerd.

Behandeling met sunitinib resulteerde in een verbeterde PFS bij patiënten met tumoren met een angiogenesehoog GES in vergelijking met tumoren met een angiogeneselaag GES in de IMmotion 150-studie. Atezolizumab plus bevacizumab verbeterde de PFS is vergelijking met sunitinib bij patiënten met tumoren met een T-effectorhoog en angiogeneselaag GES. Tot slot resulteerde behandeling met atezolizumab plus bevacizumab in een langere PFS vergeleken met sunitinib bij patiënten met tumoren met T-effectorhoog myeloïdlaag GES. Om deze profielen te valideren, zijn de genexpresieprofielen van tumoren bepaald van de 823 patiënten geïncludeerd in de IMmotion151-studie. De associatie tussen T-effector en angiogenese GES met klinische uitkomst zijn geëvalueerd met vooraf gedefinieerde cut-offs van expressieniveaus uit de IMmotion150-studie.

Zoals eerder gerapporteerd liet IMmotion 151 een verbeterde PFS zien bij patiënten met PD-L1-positieve tumoren behandeld met atezolizumab + bevacizumab versus sunitinib (HR [95%-BI]: 0,74 [0,57-0,96]; p=0,02). De PFS was ook verbeterd bij patiënten met tumoren met een sarcomatoïde histologie (HR [95%-BI]: 0,56 [0,38-0,83]). Bij deze nieuwe analyse verbeterde atezolizumab plus bevacizumab de PFS in vergelijking met sunitinib in de angiogeneselaag GES-subgroep met een HR van 0,68 (95%-BI: 0,52-0,88; mediane PFS 5,95 versus 8,94), terwijl de mediane PFS niet significant verschilde tussen de 2 behandelarmen bij de angiogenesehoog GES-subgroep (10,12 versus 12,45 maanden HR [95%-BI]: 0,95 [0,76-1,19]). Deze laatste bevinding is met name toe te schrijven aan de significant langere mediane PFS bij patiënten met tumoren met angiogenesehoog GES behandeld met sunitinib in vergelijking met patiënten met tumoren met angiogeneselaag GES (mediane PFS 10,12 versus 5,95 maanden; HR [95%-BI]: 0,59 [0,47-0,75]). Uit de immuungenexpressieprofielen werd duidelijk dat behandeling met atezolizumab plus bevacizumab een significant verbeterde PFS liet zien in vergelijking met sunitinib in het T-effectorhoog cohort (mediane PFS 12,45 versus 8,34; HR [95%-BI]: 0,76 [0,59-0,99]), terwijl de PFS niet significant verschilde in het T-effectorlaag cohort (mediane PFS 9,72 versus 8,41 maanden; HR [95%-BI]: 0,91 [0,73-1,14]). Angiogenese GES kwamen meer naar voren in tumoren van patiënten met een gunstige MSKCC-risicoscore in vergelijking met tumoren van patiënten met een intermediaire/slechte MSKCC-risicoscore (74% versus 57%, p=8,26 x10-5). Angiogenese GES waren lager in sarcomatoïde tumoren in vergelijking met niet-sarcomatoïde tumoren (34% versus 65%, p=1,12 x10-11), terwijl de PD-L1-expressie een verhoogde trend liet zien bij patiënten met een sarcomatoïde tumorhistologie (63% versus 39%; p=5,25x10-7).

Samenvattend kan gesteld worden dat de angiogenese en T-effector GES gevonden in de IMmotion 150-studie zijn gevalideerd in de IMmotion 151-studie. De combinatie atezolizumab + bevacizumab verbeterde de PFS in vergelijking met sunitinib bij patiënten met tumoren met T-effectorhoog en angiogeneselaag GES, terwijl patiënten met tumoren met angiogenesehoog GES behandeld met sunitinib een langere PFS lieten zien in vergelijking met patiënten met tumoren met angiogeneselaag GES. Verder liet deze analyse zien dat de tumoren van patiënten met een MSKCC gunstig risicoprofiel gekarakteriseerd worden door een angiogenesehoog GES. Sarcomatoïde niercelcarcinomen worden daarentegen gekarakteriseerd door een angiogenesehoog GES, T-effectorhoog GES en een hogere expressie van PD-L1. Deze bevindingen verbeteren het begrip van de biologische achtergrond van niercelcarcinomen en kunnen mogelijk in de toekomst gebruikt worden voor ‘personalized care’ bij niercelcarcinoompatiënten.

Referentie

Rini B, Huseni M, Atkins M, et al. Molecular correlates differentiate response to atezolizumab (atezo) + bevacizumab (bev) vs sunitinib (sun): results from a Phase III study (IMmotion151) in untreated metastatic renal cell carcinoma (mRCC). Gepresenteerd tijdens ESMO 2018; Abstract LBA31.

Spreker Brian Rini

 Rini

Brian Rini, MD, Cleveland Clinic Taussig Cancer Institute, Cleveland, Ohio, VS


Zie: Keyslides

Back to Top