preheader NTVO

headerASCO2013

Sorafenib: een nieuwe behandeloptie voor RAI refractaire schildkliercarcinoom patiënten

De fase III DECISION-studie bij patiënten met gemetastaseerd, gedifferentieerd schildkliercarcinoom met ziekteprogressie na een standaardbehandeling met radioactief jodium (RAI), toont aan dat sorafenib de ziekteprogressie met 5 maanden vertraagt. Sorafenib is daarmee het eerste actieve geneesmiddel voor deze vorm van schildkliercarcinoom in de laatste 40 jaar.

Gedifferentieerd schildklierkanker vormt de meest voorkomende vorm van schildkliercarcinoom en wordt standaard behandeld met chirurgie en RAI therapie. Deze behandeling is geassocieerd met hoge genezingspercentages, echter 5 tot 15% van de patiënten wordt RAI refractair. Er is geen standaardbehandeling voor deze patiënten. Sorafenib is een remmer van VEGFR1-3, PDGFRs, BRAF, RET en C-KIT en is momenteel reeds geregistreerd voor de behandeling van gevorderd niercelcarcinoom en hepatocellulair carcinoom. Uit éénarmige fase II studies bleek eerder dat sorafenib klinische activiteit vertoont bij patiënten met RAI-refractair, gedifferentieerd schildkliercarcinoom. Dit vormde ook de rationale voor een dubbelblinde, gerandomiseerde, multicenter, fase III studie waarin de effectiviteit en de veiligheid van sorafenib werden geëvalueerd in de behandeling van RAI-refractair, gedifferentieerd schildkliercarcinoom.

In de DECISION-studie werden 417 patiënten met gemetastaseerd, RAI-refractair, gedifferentieerd schildkliercarcinoom gerandomiseerd tussen een behandeling met sorafenib (400 mg tweemaaldaags oraal) of placebo. Patiënten in de placebo-arm mochten in geval van ziekteprogressie overschakelen op sorafenib. Het primaire eindpunt van de studie was progressievrije overleving (‘progression-free survival’, PFS) en secundaire eindpunten omvatten ondermeer de totale overleving (‘overall survival’, OS), de respons op behandeling (‘response rate’, RR) en de veiligheid.

De mediane PFS bedroeg 10,8 maanden voor patiënten in de sorafenib-groep in vergelijking met 5,8 maanden voor patiënten die placebo kregen toegediend (HR [95%CI]: 0,58 [0,45–0,75], p 0,0001. Bij 12,2% van de patiënten die met sorafenib behandeld werden stelde men een omvangsafname van de tumor vast van 30% of meer. In de placebogroep bedroeg dit percentage 0,5% (p 0,0001). Daarnaast stelde men bij een additionele 42% van de met sorafenib behandelde patiënten ziektestabilisatie vast gedurende een periode van 6 maanden of langer. Dit alles resulteert in een ziektecontrolepercentage (‘disease control rate’, DCR) van 54% in de sorafenib-arm tegenover 34% in de placebo-arm. De OS data waren op het moment van de presentatie nog niet matuur, wat verklaard kan worden doordat 71% van de patiënten in de placebo-arm een cross-over hadden na progressie naar open-label sorafenib-behandeling. De meest voorkomende neveneffecten van de therapie in de sorafenib arm waren hand-voet-huidsyndroom, diarree, haaruitval, huiduitslag, vermoeidheid, gewichtsverlies en hypertensie. Deze neveneffecten waren echter over het algemeen mild van aard en konden relatief eenvoudig behandeld worden.

Tot op heden bestaan er weinig goede behandelingsopties voor deze agressieve vorm van schildkliercarcinoom. De gepresenteerde resultaten bieden patiënten dan ook voor het eerst sinds lange tijd nieuwe hoop. De behandeling met sorafenib geeft namelijk een significant klinisch voordeel voor deze groep patiënten door een verdubbeling van de PFS in vergelijking met placebo.

Referentie

M. Brose, C. Nutting, B. Jarzab et al. Sorafenib in locally advanced or metastatic patients with radioactive iodine-refractory differentiated thyroid cancer: The phase III DECISION trial. J Clin Oncol 2013;31:abstr 4.

Spreker Marcia S. Brose

 Brose

Marcia S. Brose, MD, PhD,
Department of Otorhinolaryngology, Hospital of the University of Pennsylvania, USA


Zie: Keyslides

Back to Top